Project Description
Chinese voedingsleer
Er is een Westerse en een Oosterse manier van kijken naar voeding.
De westerling wil weten wat er in voedsel zit en de oosterling wil weten wat het voedsel doet in het lichaam. Zo is de Westerse kijk op voedsel meer gericht op koolhydraten, eiwitten, vetten, vitaminen en conserveringsmiddelen, terwijl de Oosterse meer kijkt naar smaken, energien, bewegingen en algemene en specifieke eigenschappen van voedsel.
DE VIJF SMAKEN VAN VOEDSEL:
Scherp: bijvoorbeeld uien, bieslook, kruidnagel, peterselie en koriander
Zoet: bijvoorbeeld suiker, honing, kers, kastanje, en banaan
Zuur: bijvoorbeeld citroen, rozijnen en mango
Bitter: bijvoorbeeld radijs, hop, sla en azijn (in het Chinees heet azijn bittere wijn)
Zout: bijvoorbeeld kelp, zeewier en zout
Scherp voedsel heeft een sterk effect op vooral longen en dikke darm.
Zoete spijzen hebben een eerste effect op de maag en de milt.
Zure spijzen reageren vooral op de lever en de galblaas.
Bitter voedsel heeft een eerste effect op hart en dunne darm.
Zoute spijzen hebben vooral effect op nieren en blaas.
DE VIJF ENERGIEN VAN VOEDSEL
Koud
bamboescheuten, banaan, pompoen, mossel, grapefruit, watermeloen, kelp en kropsla
Beetje koud
tomaten en hopscheuten
Koel
appel, tofu, kippen ei, komkommer, sinaasappel, mango, pepermunt en tarwe
Neutraal
abrikoos, mais, Chinese kool, karper, eend, honing, olijven, oesters, pindas, rijst, aardappel, shiitake, witte suiker, sojabonen en annanas en rundvlees
Beetje warm
asperge, inktvis en mout
Warm
bruine suiker, kip, kaneel, venkel, knoflook, perzik, walnoot, wijn, dadels
Heet
alle soorten pepers en gember
DE BEWEGINGEN VAN VOEDSEL
Voedsel heeft de neiging naar boven, naar beneden, naar binnen of naar buiten te gaan. Denk hierbij het lichaam in vier regionen: onder en boven de taille, naar binnen (organen) en naar buiten (huid). Er zijn ook nog twee aparte eigenschappen van voedsel nl. makkelijker, glijdend (honing en spinazie, bij obstipatie ) en remmend, vertragend (olijven, bij diarree).
Voedsel met een tendens naar boven zijn vooral goed in de lente: een neutrale energie, scherp, zoet of bitter. Zoals bijv : rundvlees, karper, witte (chinese) kool, bonen, drop, olijven, oesters, witte suiker en zoete aardappels
Voedsel met een tendens naar buiten zijn vooral goed in de zomer: hebben een hete energie en zijn scherp of zoet. Zoals bijv : pepers, gember.
Voedsel met een tendens naar beneden zijn vooral goed in de herfst. Hebben een hete, koele of warme energie en als smaken zoet of zuur. Zoals bijvoorbeeld bananen, bamboe scheuten, mosselen, komkommer, witte kippen eieren, mango, aardbeien, watermeloen en tarwe.
Voedsel met een tendens naar binnen zijn goed in de winter. Hebben een koude energie en een bittere of zoute smaak. Zoals bijvoorbeeld krab, hopscheuten, mosselen, pompoen, kelp, zout en zeewier.
Openingstijden
Ma – Vrij | 8:00 – 17:00 |
Zaterdag | Gesloten |
Zondag | Gesloten |